Wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers

Wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers1

B.S., 21 V 1999

Hoofdstuk I. - Algemene bepaling

Art. 1.

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Hoofdstuk II. - Definities en toepassingsgebied

Art. 2.

Voor de toepassing van deze wet, dient te worden verstaan onder :

1° buitenlandse onderdanen en werknemers : de onderdanen en werknemers die niet de Belgische nationaliteit bezitten;

2° de minister : de minister van Tewerkstelling en Arbeid

3° de bevoegde overheid : de overheid bevoegd krachtens artikel 6, § 1, IX, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen.

Art. 3.

Deze wet is van toepassing op de buitenlandse werknemers en op de werkgevers.

Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld :

1° met buitenlandse werknemers : de buitenlandse onderdanen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;

2° met werkgevers : de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen.

Voor de toepassing van deze wet worden de schouwspelartiesten vermoed te zijn aangeworven met een arbeidsovereenkomst voor bedienden, tenzij het tegendeel wordt bewezen.

Hoofdstuk III. - Arbeidsvergunning en arbeidskaart

Art. 4.

§ 1. De werkgever die een buitenlandse werknemer wenst tewerk te stellen moet vooraf een arbeidsvergunning hebben verkregen van de bevoegde overheid.

De werkgever mag de diensten van deze werknemer enkel gebruiken binnen de perken van deze vergunning.

De Koning kan, in de gevallen door Hem bepaald, afwijken van het eerste lid.

§ 2. De arbeidsvergunning wordt niet toegekend wanneer de buitenlandse onderdaan België is binnengekomen om er te worden tewerkgesteld vooraleer de werkgever de arbeidsvergunning heeft bekomen.

De Koning kan, in de gevallen door Hem bepaald, afwijken van het voorgaande lid.

§ 3. De Koning kan bepalen op welke voorwaarden een gemeenschappelijke arbeidsvergunning aan een werkgever kan worden toegekend. Deze gemeenschappelijke arbeidsvergunning mag de drie maanden niet overschrijden.

Onder « gemeenschappelijke arbeidsvergunning » dient te worden verstaan een arbeidsvergunning die aan een werkgever kan worden toegekend voor de tewerkstelling van meerdere buitenlandse werknemers tegelijk voor arbeidsprestaties van korte duur.

§ 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepalen op welke voorwaarden een voorlopige arbeidsvergunning kan worden toegekend aan een werkgever.

Art. 5.

Om arbeid te verrichten, moet de buitenlandse werknemer vooraf een arbeidskaart hebben verkregen van de bevoegde overheid.

Hij mag deze arbeid enkel verrichten binnen de perken van deze arbeidskaart.

Art. 6.

De in artikel 5 bedoelde arbeidskaart is niet vereist wanneer de werkgever één der volgende documenten heeft bekomen :

1° een gemeenschappelijke arbeidsvergunning zoals bepaald in artikel 4, § 3;

2° een voorlopige arbeidsvergunning zoals bepaald in artikel 4, § 4.

Art. 7.

De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit de categorieën van buitenlandse werknemers die Hij bepaalt, vrijstellen van de verplichting een arbeidskaart te verkrijgen.

De werkgevers van de buitenlandse werknemers bedoeld in het voorgaande lid worden vrijgesteld van de verplichting een arbeidsvergunning te verkrijgen.

Hoofdstuk IV. - Voorwaarden en nadere regelen tot verkrijging van de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten

Art. 8.

§ 1. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën alsmede de voorwaarden tot toekenning, geldigheid, verlenging, vernieuwing, weigering en intrekking van de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten.

Hij kan een geneeskundig onderzoek opleggen en, in voorkomend geval, een onderzoek naar de professionele bekwaamheid, voorafgaand aan de toekenning van de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten.

§ 2. De Koning stelt de nadere regelen vast voor de indiening van de aanvragen om de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten en voor de verlenging of de vernieuwing ervan.

Hij stelt eveneens de nadere regelen vast tot toekenning, weigering en intrekking van de arbeidsvergunningen en van de arbeidskaarten.

§ 3. Het bedrag van de kosten met betrekking tot de behandeling van de aanvragen van de arbeidskaarten en de arbeidsvergunningen alsmede het bedrag van de kosten met betrekking tot hun aflevering kunnen het voorwerp uitmaken van forfaitaire vergoedingen te betalen door de aanvrager aan de overheden die respectievelijk belast zijn met de verrichtingen van behandeling en aflevering.

De bedragen van deze forfaitaire vergoedingen worden bepaald door de Koning zonder dat elk van deze bedragen meer mag bedragen dan maximum 500 frank.

Hoofdstuk V. - Beroep

Art. 9.

De buitenlandse werknemer die wettig in België verblijft en wiens arbeidskaart wordt geweigerd of ingetrokken, alsmede de werkgever wiens arbeidsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken, kunnen in beroep gaan bij de bevoegde overheid.

Art. 10.

Het beroep wordt ingesteld bij ter post aangetekende brief binnen een maand na kennisgeving van de aangetekende brief waarbij de beslissing tot weigering of intrekking wordt betekend.

Het moet gemotiveerd zijn en opgesteld in één van de drie landstalen.

De voorschriften uit de voorgaande leden zijn voorzien op straffe van nietigheid.

De Koning kan de andere nadere regelen van de beroepsprocedure bepalen.

Hoofdstuk VI. - Toezicht

Art. 11.

Onverminderd de plichten van de officieren van gerechtelijke politie houden de door de Koning en door de bevoegde overheden aangewezen ambtenaren toezicht op de uitvoering van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Hoofdstuk VII. - Strafbepalingen

Art. 12.

Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft :

1° met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van 6 000 tot 30 000 frank of met één van die straffen alleen :

  1. de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die, in strijd met de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, arbeid doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan die niet is toegelaten of gemachtigd tot een verblijf in België van meer dan drie maanden of tot vestiging;
  2. al wie een buitenlandse onderdaan België heeft laten binnenkomen om er te worden tewerkgesteld of tot dit binnenkomen heeft bijgedragen, voorzover de buitenlandse onderdaan geen houder is van een geldige arbeidskaart en zich niet bevindt in een van de gevallen, krachtens artikel 4, § 2, tweede lid, bepaald door de Koning;
  3. al wie aan een buitenlandse onderdaan heeft beloofd, tegen betaling van welke vergoeding ook, hetzij een betrekking voor hem te zoeken, hetzij hem een betrekking te bezorgen, hetzij formaliteiten te vervullen die bij deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan zijn voorgeschreven;
  4. al wie van een buitenlandse onderdaan een vergoeding in welke vorm ook heeft aangevraagd of aangenomen, hetzij om voor hem een betrekking te zoeken, hetzij hem een betrekking te bezorgen, hetzij om formaliteiten te vervullen die bij deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan zijn voorgeschreven;
  5. al wie als tussenpersoon is opgetreden tussen een buitenlandse onderdaan en een werkgever of de autoriteiten die zijn belast met de toepassing der bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, of ook tussen een werkgever en diezelfde autoriteiten, waarbij men daden heeft gesteld welke hetzij die buitenlandse onderdaan, hetzij de werkgever, hetzij de genoemde autoriteiten op een dwaalspoor kunnen brengen;

2° met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met een geldboete van 1 700 tot 6 000 frank of met één van die straffen alleen :

  1. de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die, buiten het onder 1°, a), bedoelde geval, in strijd met de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, arbeid doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan;
  2. al wie het krachtens deze wet georganiseerde toezicht heeft verhinderd;
  3. de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die, in voorkomend geval, geweigerd hebben de arbeidskaart aan de buitenlandse werknemer te overhandigen of hem deze hebben bezorgd tegen betaling van een bedrag of vergoeding in welke vorm ook;
  4. de werkgever die heeft nagelaten om de bevoegde overheid onmiddellijk op de hoogte te brengen van het beëindigen van de tewerkstelling van een buitenlandse werknemer vóór het einde voorzien in de arbeidsovereenkomst en, in ieder geval, bij de beëindiging van de tewerkstelling vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de arbeidskaart.

Wanneer de werkgever in het onder 1°, a), bedoelde geval wordt veroordeeld, kan de rechtbank de tijdelijke of definitieve, gedeeltelijke of volledige sluiting van de onderneming bevelen.

Art. 13.

Al wie zich schuldig maakt aan een misdrijf bedoeld in artikel 12, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van een forfaitaire vergoeding voor de kosten van repatriëring, alsmede een forfaitaire vergoeding voor de kosten van huisvesting, verblijf en gezondheidszorg van de betrokken buitenlandse werknemers en van de leden van hun gezin die onwettig in België verblijven.

De Koning bepaalt jaarlijks deze vergoedingen op basis van de gemiddelde kostprijs van twee jaar voordien, aangepast aan het indexcijfer der consumptieprijzen.

Wanneer de minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen tot zijn bevoegdheid heeft, de in het eerste lid bedoelde kosten heeft betaald in de plaats van de persoon die krachtens het eerste lid instaat voor deze kosten, vordert hij van deze persoon bij een ter post aangetekend schrijven de terugbetaling daarvan. Als deze persoon verzuimt het door hem verschuldigde bedrag van de kosten te betalen, draagt de bij dit lid bedoelde minister de invordering van die kosten op aan de administratie van de Belasting over de toegevoegde waarde, der Registratie en Domeinen, die optreedt overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.

De ingevorderde sommen worden in de Schatkist gestort.

De Koning kan de nadere regelen van uitvoering van de bepalingen van dit artikel vastleggen.

Art. 14.

Voor de bij artikel 12 bepaalde misdrijven wordt de geldboete zoveel maal toegepast als er buitenlandse onderdanen betrokken zijn geweest bij de begane inbreuken.

Art. 15.

Bij herhaling, binnen een termijn van drie jaar, van een der misdrijven bepaald in hoofdstuk VII van deze wet, worden de straffen gebracht op een gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en op een geldboete van 6 000 tot 30 000 frank of één van deze straffen alleen.

Art. 16.

De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers werden veroordeeld.

Art. 17.

Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII, zijn toepasselijk op de misdrijven in deze wet omschreven.

Artikel 85 van voormeld Wetboek is toepasselijk op de bij deze wet bepaalde inbreuken zonder dat, wat de in artikel 12, 1°, bedoelde inbreuken betreft, het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 80 % van het voorgeschreven minimumbedrag en, wat de in artikel 12, 2°, bedoelde inbreuken betreft, het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van het voorgeschreven minimumbedrag.

In afwijking van artikel 42, 1°, van het Strafwetboek kan de bijzondere verbeurdverklaring ook toegepast worden op roerende goederen en op onroerende goederen door incorporatie of bestemming, die het voorwerp van het misdrijf uitmaken of die gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, zelfs wanneer deze niet in eigendom toebehoren aan de overtreder.

Art. 18.

De strafvordering met betrekking tot de in deze wet omschreven misdrijven verjaart door verloop van vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan.

In afwijking van artikel 21, tweede lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering blijft de verjaringstermijn vijf jaar, ingeval een wanbedrijf wordt omgezet in een overtreding.

Hoofdstuk VIII. - Advies

Art. 19.

Ter uitvoering van de Hem door de wet toegekende bevoegdheden, wint de Koning het advies in van de Adviesraad voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, hier « Adviesraad » genoemd, behalve in geval van dringende noodzakelijkheid.

De Koning bepaalt de opdrachten en de samenstelling van deze Adviesraad, alsmede de regels inzake de werking ervan.

Hoofdstuk IX. - Verslag over de toepassing van de wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers

Art. 20.

De federale regering, in samenwerking met de bevoegde overheden, zal elk jaar verslag uitbrengen bij de Wetgevende Kamers over de toepassing van deze wet.

Dit verslag zal worden medegedeeld aan de Adviesraad.

Hoofdstuk X. - Slot- en overgangsbepalingen en opheffingen

Art. 21.

Het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit, gewijzigd bij de wetten van 10 oktober 1967 en 22 juli 1976, bij de programmawet van 2 juli 1981, bij de wet van 1 juni 1993, bij de koninklijke besluiten van 19 mei 1995 en 8 augustus 1997 en bij de wetten van 13 februari 1998 en 9 februari 1999, wordt opgeheven.

Art. 22.

De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt. Hij bepaalt eveneens de overgangsbepalingen die van toepassing zijn op de aanvragen ingediend vóór deze datum.


1. Kamer van volksvertegenwoordigers, Zitting 1998-1999.  Gedr. St.: Wetsontwerp, 2072/ 1 - Amendementen, 2072/2  - Verslag, 2072/3  - Tekst aangenomen door de commissie, 2072/ 4  - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 2072/5.  Handelingen, 31 maart en 1 april 1999.Senaat. Gedr. St.: Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, 1-1359/1  - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, 1-1359/2.